Projectdocumentatie Stijlkamers
Samenvatting
In de projectdocumentatie van deze elfde uitgave van DASH worden 15 stijlkamers getoond, die een periode van meer dan 100 jaar bestrijken. Deze nooit bewoonde woninginterieurs, nadrukkelijk ontworpen om een eigentijdse of toekomstige wijze van wonen te verbeelden op tentoonstellingen en beurzen, onderscheiden zich van de traditionele stijlkamers die binnen een museale context een historische woonstijl verbeelden. De hier getoonde interieurs laten zien hoe bepaalde thema’s in de afgelopen 100 jaar een belangrijke rol zijn blijven spelen in het debat over architectuur, vormgeving en wonen.
Bij de selectie van de stijlkamers is gezocht naar een zekere variatie in ontwerpopvatting, zonder hierbij naar volledigheid te streven. De stijlkamers van Peter Behrens en Hendrik Petrus Berlage uit het eerste decennium van de twintigste eeuw voor het Berlijnse warenhuis Wertheim, laten twee verschillende benaderingen zien: respectievelijk het Gesamtkunstwerk en het samengestelde interieur. De woninginrichting van Behrens heeft grote bekendheid gekregen en is gereconstrueerd in Darmstadt, terwijl de stijlkamer van Berlage in de vergetelheid is geraakt. De drie stijlkamers uit de jaren 1920 illustreren het grote belang dat architecten in deze periode aan het fenomeen ‘wonen’ toekennen en de belangrijke positie die woontentoonstellingen en de daar getoonde interieurs spelen in een debat over ruimte, materiaal, standaardisatie en wooncultuur. Opvallend bij de hier getoonde stijlkamers van de grote moderne meesters Ludwig Mies van der Rohe en Le Corbusier is de essentiële rol van twee vrouwen, Lilly Reich respectievelijk Charlotte Perriand, wier namen tot voor kort in de schaduw bleven. Ten opzichte van deze twee installaties toont de meubelopstelling van Heinrich Tessenow een geheel andere benadering: hier wordt gezocht naar aansluiting bij de conventies van een vanzelfsprekende wooncultuur. Op eigen wijze nemen Luigi Figini en Gino Pollini in hun installatie voor de Triennale di Milano uit de jaren 1930 een positie in tussen Mies en Tessenow: in een ruimtelijke opzet die duidelijk schatplichtig is aan Mies worden meubels geplaatst, die als readymades lijken te verwijzen naar tradities van het Italiaanse platteland. Uit dezelfde tijd stamt een meubelopstelling van Josef Frank voor Svenskt Tenn, die met groot commercieel succes getoond werd op de wereldtentoonstelling in New York: het woninginterieur is een mondiale markt geworden.