Mariaplaats Utrecht Bob van Reeth, AWG Architecten, Antwerpen/Antwerp
Samenvatting
De locatie in de binnenstad van Utrecht werd lange tijd als geïmproviseerde parkeerplaats gebruikt. Eind jaren tachtig bestemde de gemeente deze plek voor de ontwikkeling van woningen. Na een prijsvraag zonder bevredigend resultaat, formuleerde de gemeente de ontwerpopgave opnieuw. Het zwaartepunt kwam nu meer te liggen bij de cultuurhistorische onderlegger; de geschiedenis van de locatie moest centraal te staan.
Rondom de verdwenen Mariakerk, één van de vijf kapittelkerken binnen het in de 11e eeuw aangelegde Utrechtse kerkenkruis, vormde zich een immuniteit. Dit was een van de buitenwereld afgesloten, ommuurd gebied, waar kanunniken woonden. Typerend voor de immuniteit waren de brede percelen met in het midden grote stenen huizen van verschillende hoogtes, met daarachter lagere dienstgebouwen.
Vanaf de 16e eeuw werden op de voormalige immuniteit nieuwe straten aangelegd en huizen gebouwd. Er ontstond een structuur, waarbij de oude hoge bebouwing uit de middeleeuwen in het midden kwam te staan, ingebouwd door nieuwe, lagere bebouwing. In de loop van de eeuwen verdween geleidelijk alle bebouwing op het immuniteitsterrein.
Het projectteam trok Bob van Reeth als architect aan vanwege zijn ontwerpbenadering. Hierin staat de ‘wil van de plek’ centraal en inspireert het ontwerp. Het stedenbouwkundige en architectonische ontwerp van Van Reeth grijpt terug op de aanleg van de immuniteit. Het gerealiseerde plan past, inclusief de toegangspoorten, vrijwel naadloos op de oorspronkelijke plattegrond.
Aan de Mariaplaats ontwerpt Van Reeth een gesloten, formeel gevelfront met trapgevels dat aansluit op de bestaande bebouwing langs het plein. Twee poorten bieden toegang tot het binnengebied. Van hieruit worden alle woningen ontsloten, met uitzondering van de zes huizen aan de Mariaplaats zelf. Aan de informele zijde langs de Walsteeg zijn de huizen, met uitzicht op de Officierstuin aan de overkant, een aantal meters teruggelegd ten opzichte van de straat. Een tuinmuur, met een secundaire toegang tot het project, geeft de rooilijn aan. Ook de parkeergarage wordt aan deze kant ontsloten.
De opzet van het project laat zich niet direct aflezen. Het is een configuratie van pleinen en smalle stegen, waarbinnen verschillende woningtypologieën zijn toegepast die zich onderscheiden in grootte, hoogte, oriëntatie en interne opzet.
Binnen de eenvormige uitvoering van wanden en bestrating in rode baksteen vormt het centrale plein een uitzondering. Het ligt verhoogd en is omringd door drie witgepleisterde gevels. Deze afwijking in materialisatie vormt een duidelijk accent, waarmee Van Reeth verwijst naar de middeleeuwen.
De hoogste bebouwing, vijf lagen, staat in het centrum van het ensemble en wordt omringd door blokken van drie en vier lagen hoog. Elk blok wordt afgebakend door één of meer kopse muurvlakken van metselwerk en vormt daardoor een zelfstandig element binnen het geheel. Door de afwisselende hoogtes en posities van de blokken worden er zowel besloten ruimtes gevormd als meer open plekken, door het vrijhouden van zichtlijnen naar de omringende stad.
