Urbanización Caja de Agua, Lima (PE)
Junta Nacional de la Vivienda
Samenvatting
Het bouwproject Caja de Agua, een initiatief uit 1961 van de volkshuisvestingsdienst van de Peruaanse overheid, maakte deel uit van een programma dat was bedoeld om een nieuw type woningbouw te creëren, de Urbanización Popular de Interés Social (UPIS, sociale woningbouw). De UPIS voorzag in de georganiseerde ontwikkeling van een stuk stad dat aan een minimale standaard voldeed (veel minder dan bij eerder door de overheid gefinancierde woningbouwprojecten) om zodoende bewoners met een laag inkomen te huisvesten. De overheid zou het stedenbouwkundig plan voorbereiden en een reeks basisvoorzieningen aanleggen, terwijl de bewoners zich verplichtten tot de aankoop van een basiseenheid die zij, zo was de verwachting, in de loop der tijd eigenhandig zouden voltooien. De woningen werden ontworpen volgens het concept van het casa que crece (groeiend huis), dat de architect Santiago Agurto in 1954 in Peru introduceerde met zijn inzending voor een woningbouwprijsvraag. In 1957 werd het concept uitgeprobeerd in een door de overheid gesteund project in de Ciudad de Dios in Lima. Dergelijke projecten leenden én systematiseerden technieken die werden gebruikt in de barriada (sloppenwijken) – geleidelijke ontwikkeling, bewonersparticipatie in de bouw – maar probeerden ad hoc constructies te vermijden door technische hulp aan te bieden en de uitbreidingsplannen zorgvuldig te ontwerpen.
Door ambtelijke en financiële problemen werd de bouw van Caja de Agua vertraagd en uitgesteld tot 1965. Men besloot toen het 1.596 percelen tellende project uit te breiden met nog enige honderden percelen op een aangrenzend terrein, Chacarilla de Otero. Beide projecten waren bedoeld om bewoners van Cantagallo te herhuisvesten, een meer dan 2.000 gezinnen tellende barriada die was ontstaan op een particulier terrein aan de Río Rímac, in het centrum van Lima. Cantagallo was met een gemiddelde dichtheid van 890 mensen/ha overbevolkt. De mensen woonden er in geïmproviseerde huizen en de openbare voorzieningen waren beperkt tot twee sportvelden, twee kleine markten en een aantal cafés. Omdat deze locatie zo dicht bij het stadscentrum dure grond betekende, vond men de plek beter geschikt voor de bouw van appartementen (hoewel die er nooit zijn gekomen; er staan nu overheidsgebouwen).