Redactioneel
DOI:
https://doi.org/10.7480/dash.07.4709Samenvatting
Veertig jaar na de eerste oliecrisis en het geruchtmakende rapport ‘Grenzen aan de Groei’ van de Club van Rome beginnen milieubewustzijn en duurzaamheid een integraal onderdeel van de bouwpraktijk uit te maken. De nieuwe schaarste aan energie en grondstoffen ontstaan door de opkomst van nieuwe economische grootmachten als China is daar mede debet aan. Bovendien hielpen de klimaatconferenties van de VN en de film ‘An Inconvenient Truth’ van Al Gore het grote publiek bewust te maken van de negatieve gevolgen van onze leefwijze.
De bouw is verantwoordelijk voor zo’n 20 procent van de totale kooldioxide-uitstoot en 30 procent van de energievraag en behoort samen met de sectoren van de chemie en het transport tot de grootste vervuilers. Duurzaamheid behoort daarmee tot de belangrijkste vraagstukken voor ontwerpers en architecten en is een uitdagend veld voor vernieuwing en onderzoek. Nochtans zijn eenduidige oplossingen niet zomaar voorhanden. De praktijk laat inmiddels een brede waaier aan benaderingen zien, van idealistisch-holistisch en politiek geëngageerd tot pragmatisch en commercieel. Soms vullen deze benaderingen elkaar aan, soms zijn ze ronduit tegenstrijdig.
Neem bijvoorbeeld de veelbesproken Cradle to Cradle filosofie van de Amerikaanse architect William McDonough en de Duitse chemicus Michael Braungart. Energievoorziening is opvallend genoeg geen issue binnen het Cradle to Cradle denken zolang die energie maar duurzaam wordt opgewekt en de cycli van materiaalstromen maar goed georganiseerd zijn zonder de natuurlijke bronnen uit te putten. Superuse, de geuzennaam die het bureau 2012Architecten aan zijn benadering van materiaalrecyclage in de architectuur heeft gegeven, staat paradoxalerwijs haaks op het concept van Cradle to Cradle. Vanuit het perspectief van McDonough en Braungart begint een dergelijke inventieve vorm van recycleren aan de verkeerde kant van het systeem en is Superuse niet meer dan een verder degraderen van materialen in de verschillende cycli van hergebruik. Zo zijn er nog vele andere tegengestelde benaderingen te noteren: tegenover de Deense architect Bjarke Ingels van BIG, die pleit voor een nieuwe hedonistische architectuur die vrij van een protestants schuldgevoel de kansen van hergebruik en nieuw energiemanagement maximaal uitbuit, staan de internationale bewegingen van ecodorpen en Transition Towns die nieuwe definities van sociale verantwoordelijkheid propageren met alternatieve leefstijlen en vormen van maatschappelijk beheer.
Om de verschillende basisprincipes en mogelijkheden van een duurzame architectuur van het wonen te demonstreren is deze uitgave van DASH gewijd aan het ecohuis. Omdat het architectonisch ontwerp centraal staat, is een focus op architectonische inventie het eerste uitgangspunt, en niet de toepassing en integratie van de tegenwoordig zo geavanceerde (en vaak dure) technologische hulpmiddelen als klimaatinstallaties. Het huis van Carlos Weeber op Curaçao is hiervan een van de meest evidente demonstraties – zonder gebruik van airconditioning, maar met principes van dwarsventilatie, zonwering en natuurlijke koeling wordt een aangenaam binnenklimaat gerealiseerd. De organisatie van het binnenklimaat door middel van zonering van de woning leidt tot speciale typologieën die karakteristiek zijn voor het ecohuis, van de hippie-architectuur van Earthship en Dome tot en met knusse, burgerlijke serres in de achtertuin.