Uitgever
- Thuispagina /
- Archief /
-
Bulletin KNOB 112 (2013) 1

Vol 112 Nr 1 (2013)
Bulletin KNOB 112 (2013) 1

Vol 112 Nr 1 (2013)
Bulletin KNOB 112 (2013) 1
Artikelen
-
De Amsterdamse bouwmeester en landmeter Jan Jacobsz Bolten (1738-na 1811) is een van die vele particuliere bouwkundigen, wier naam af en toe in de literatuur opduikt. In dit opstel wordt voor het eerst zijn loopbaan geschetst, die van een grote veelzijdigheid getuigt. Vanaf de zomer van 1768 vervulde hij het ambt van architect en landmeter in het kwartier Zutphen, dat hij al weer na een jaar neerlegde, vermoedelijk omdat hij van het salaris niet rondkomen kon. Zijn taken bestonden hier voornamelijk uit het verrichten van kleinere onderhoudswerkzaamheden; zijn meest omvangrijke opgave vormde het grootscheepse herstel van het dak van de gotische Broerenkerk in Zutphen, dat tot een hoogoplopend conflict met de meester timmerman van het kwartier, Barthold Bobbink (1715-1779), zou leiden. Boltens fraaie bouwtekening van de constructie van de kap vormt de enige die überhaupt van zijn hand bewaard gebleven is. Het werk zou pas voltooid worden onder verantwoordelijkheid van Boltens opvolger Teunis Wittenberg (1741-1816), die ook in 1768 al naar de post had gesolliciteerd. De huidige elegante dakruiter uit 1772 is door hem ontworpen.
Bolten keerde terug naar Amsterdam, maar bleef van daaruit ook in Gelderland actief. Voor de ambtsjonkers van Nijkerk vergrootte hij in 1771-'72 het Ambtshuis en was hij middels het maken van bestekken en begrotingen betrokken bij de plannen voor een nieuwe kerktoren in het stadje, die uiteindelijk in 1775-'76 naar ontwerp van zijn stadsgenoot Hendrik Gerrit van Raan (1751-1821) verrees.
In hoeverre Bolten daarvoor ook zelf ontwerpen heeft vervaardigd, blijft onduidelijk; in elk geval dong hij in 1775 ook vergeefs mee bij de prijsvraag voor het nieuwe Stadhuis van Groningen, die uiteindelijk door Jacob Otten Husly (1738-1796) werd gewonnen. Van zijn inzending is slechts de rommelige bij de tekeningen behorende beschrijving in het stadsarchief achtergebleven, zodat we ons van zijn project moeilijk een voorstelling kunnen maken. Mogelijk had het wel wat weg van dat van de Amsterdamse tekenmeester Jan Uijtewaal (1733-1795): een soort kolossaal uitgevallen buitenhuis met een bescheiden portiek, in plaats van de grote tempelperistyle die het prijsvraagprogramma had verlangd. Toch werden zijn inspanningen in het juryrapport met een loffelijke melding beloond.
De laatste bekende activiteiten van Bolten, die in de loop der jaren daarnaast ook als kaartenmaker zijn brood verdiende, bevinden zich op een geheel ander vlak. Als medeoprichter van het Genootschap der Mathematische Wetenschappen 'Een onvermoeide Arbeid komt alles te boven' (1779) zou hij in 1796 in het verenigingsblad twee korte beschouwingen over schutsluizen publiceren. Al eerder, in 1780, was hij betrokken geraakt bij een (niet bijzonder succesvol) verlopende proef met een hellend scheprad voor watermolens in de Nieuwe Vaart te Amsterdam. Ontwerpers waren de Haagse gebroeders Antoine George Eckhardt (1740-1810) en Frans Frederik Eckhardt (1741-1825), een bijzonder veelzijdig, maar ook bijzonder eigenwijs uitvinders duo, dat kort na de mislukking van het experiment voor enige decennia naar Londen vertrok, waar zij de Britten nog met een hele vloot aan nieuwe inventieve creaties zouden verrassen. Dat deed Bolten zelf niet; hij sleet zijn verdere levensdagen in de anonimiteit, om in 1810 slechts naar Naarden - de geboorteplaats van zijn vrouw - te verkassen, waar hij in de nevelen van de geschiedenis verdwijnt.
De Amsterdamse bouwmeester en landmeter Jan Jacobsz Bolten (1738-na 1811) is een van die vele particuliere bouwkundigen, wier naam af en toe in de literatuur opduikt. In dit opstel wordt voor het eerst zijn loopbaan geschetst, die van een grote veelzijdigheid getuigt. Vanaf de zomer van 1768 vervulde hij het ambt van architect en landmeter in het kwartier Zutphen, dat hij al weer na een jaar neerlegde, vermoedelijk omdat hij van het salaris niet rondkomen kon. Zijn taken bestonden hier voornamelijk uit het verrichten van kleinere onderhoudswerkzaamheden; zijn meest omvangrijke opgave vormde het grootscheepse herstel van het dak van de gotische Broerenkerk in Zutphen, dat tot een hoogoplopend conflict met de meester timmerman van het kwartier, Barthold Bobbink (1715-1779), zou leiden. Boltens fraaie bouwtekening van de constructie van de kap vormt de enige die überhaupt van zijn hand bewaard gebleven is. Het werk zou pas voltooid worden onder verantwoordelijkheid van...
De Amsterdamse bouwmeester en landmeter Jan Jacobsz Bolten (1738-na 1811) is een van die vele particuliere bouwkundigen, wier naam af en toe in de literatuur opduikt. In dit opstel wordt voor het eerst zijn loopbaan geschetst, die van een grote veelzijdigheid getuigt. Vanaf de zomer van 1768...
Thomas H. von der Dunk1-19 -
Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem (1806-1876) was een van de eersten die de middeleeuwse kerken in Nederland beschreef. Dat was in die tijd geen gemakkelijke opgave, omdat geschikte bouwkundige termen nauwelijks voorhanden waren. Bovendien was ook het dateren van de gebouwen een hachelijke onderneming. Toch zag Eyck in dat het van belang was om de kerkgebouwen in Nederland te documenteren, want ze vertegenwoordigden in zijn ogen uniek, cultureel erfgoed. Zowel de overheid als Eycks tijdgenoten toonden er weinig belangstelling voor, waardoor deze gebouwen stelselmatig verdwenen door sloop dan wel door onoordeelkundig onderhoud.
Eyck van Zuylichem kwam uit een gerespecteerd, protestants geslacht. Hoewel hij liever architect had willen worden, trad hij in de voetsporen van zijn grootvader en vader die beiden burgemeester waren. Ondanks het feit dat hij autodidact was, legde Eyck zich toe op de bestudering van de oude, middeleeuwse architectuur van het toen nog jonge Koninkrijk der Nederlanden. Hij zou zich er zijn hele leven mee bezig blijven houden.
Vanaf 1839 ging hij serieus aan de gang met de studie van kerken en kastelen met als doel erover te publiceren. In verschillende tijdschriften verschenen vanaf 1843 uitgebreide artikelen van zijn hand over de kerkbouw in Nederland. Bij zijn beschrijving liet hij zich inspireren door studies over middeleeuwse kerken in België, Frankrijk en Duitsland. Auteurs als A.G.B. Schayes, A. de Caumont en F. Kugler werden door hem geraadpleegd. Hun werken waren kort tevoren verschenen.
Rond 1850 verscheen op initiatief van de Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst een dun boekwerkje, getiteld Proeve eener Bouwkundige Terminologie. Hierin werd een poging gedaan om een lijst op te stellen van adequate bouwkundige termen. Eyck van Zuylichem is de enige van wie bekend is dat hij commentaar op de publicatie leverde en concrete voorstellen deed om bepaalde termen te wijzigen dan wel te verbeteren.
In 1858 verscheen zijn boek Les églises romanes du Royaume des Pays-Bas. Aan dit boek dankt Eyck vooral zijn naamsbekendheid, omdat het in diverse bladen besproken werd. Vooral de bespreking door J.A. Alberdingk Thijm in De Gids maakte Eycks werk als pionier-architectuurhistoricus in grotere kring bekend, hoewel Thijm veel aan te merken had op Eycks werkwijze. In de ogen van Thijm werkte Eyck snel en oppervlakkig en was ook zijn chronologische indeling aanvechtbaar. Het meest stoorde Thijm zich echter aan het feit dat Eyck in zijn publicatie van 1858 totaal geen aandacht besteedde aan de kerken van Limburg en Noord-Brabant, terwijl de titel anders deed vermoeden. Niettemin onderkende hij wel – evenals veel andere tijdgenoten – de waarde van Eycks onderneming.
In dit artikel gaat de aandacht uit naar de bijzondere plaats van Eyck binnen de Nederlandse architectuurgeschiedenis en naar zijn pogingen om de kerken te dateren en te omschrijven. Ook wordt gekeken naar de door hem gehanteerde bouwkundige terminologie en naar zijn voornaamste drijfveer die hem tot schrijven aanzette: het overtuigen van zijn landgenoten om zorgvuldiger met deze gebouwen om te gaan, omdat ze de stille en zeldzame getuigen van een kostbaar verleden vormden.
Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem (1806-1876) was een van de eersten die de middeleeuwse kerken in Nederland beschreef. Dat was in die tijd geen gemakkelijke opgave, omdat geschikte bouwkundige termen nauwelijks voorhanden waren. Bovendien was ook het dateren van de gebouwen een hachelijke onderneming. Toch zag Eyck in dat het van belang was om de kerkgebouwen in Nederland te documenteren, want ze vertegenwoordigden in zijn ogen uniek, cultureel erfgoed. Zowel de overheid als Eycks tijdgenoten toonden er weinig belangstelling voor, waardoor deze gebouwen stelselmatig verdwenen door sloop dan wel door onoordeelkundig onderhoud.
Eyck van Zuylichem kwam uit een gerespecteerd, protestants geslacht. Hoewel hij liever architect had willen worden, trad hij in de voetsporen van zijn grootvader en vader die beiden burgemeester waren. Ondanks het feit dat hij autodidact was, legde Eyck zich toe op de bestudering van de oude, middeleeuwse architectuur van het toen nog jonge...
Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem (1806-1876) was een van de eersten die de middeleeuwse kerken in Nederland beschreef. Dat was in die tijd geen gemakkelijke opgave, omdat geschikte bouwkundige termen nauwelijks voorhanden waren. Bovendien was ook het dateren van de gebouwen een...
Ada van Deijk20-33 -
In 2002 werd de woonwijk Jeruzalem in Frankendaal, Amsterdam bedreigd met sloop. Die heeft tot op heden niet plaatsgevonden, maar in de afgelopen jaren is er veel gebeurd. Er zijn zes blokken tot rijksmonument verklaard, maar een zekere toekomst is voor de buurt nog niet weggelegd. Het langdurige gevecht voor behoud en waardering en de wijze waarop duurzaamheid onderdeel is geworden van de instandhoudingsopgave maken Jeruzalem een boeiend onderzoeksobject. In dit artikel worden de bestaande gebouwen onderzocht vanuit het perspectief van ontstaan, bestaan en ver(der)gaan met betrekking tot de schaalgebieden context, object en detail.
De woningen kwamen direct na de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog tot stand binnen het Algemeen Uitbreidingsplan van Cornelis van Eesteren (1897-1988) uit 1939. De stedenbouwkundige uitwerking werd verzorgd door Jacoba Mulder (1900-1988). De architecten Ben Merkelbach (1901-1969) en Piet Elling (1897-1962) werkten 792 woningen uit in een duplex type, onder- en bovenwoningen die in 1952 werden opgeleverd. Het oorspronkelijke plan kenmerkt zich door een hoge kwaliteit, waarbij vooral de stedenbouwkundige uitwerking binnen groene hoven naar ontwerp van Mien Ruys (1904-1999) opvalt. De woningen zelf zijn uitgevoerd in systeembouw van beton, en de gevels werden bekleed met betonnen panelen.
In 2010 werden binnen Jeruzalem Frankendaal zes hoven en de school tot Rijksmonument verklaard waarbij er ondertussen werd gewerkt aan een restauratieplan. De kern van de vraagstelling verschoof van instandhouding ten dienste van de bestaande bewoners naar instandhouding ten dienste van het bestaande monument waarbij de reden om eventuele veranderingen door te voeren gebaseerd was op hetzelfde uitgangspunt: voldoen aan de hedendaagse eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van een woning betreffende duurzaamheid, comfort en veiligheid. Technische innovaties maakten mogelijk dat bij een gelijkblijvend beeld en vrijwel gelijkblijvende woningplattegronden een aanzienlijk verbetering kon worden doorgevoerd ten aanzien van de warmtehuishouding in de omhullende constructie. De gevelplaten werden vernieuwd, kozijnen werden vervangen, isolerend glas toegepast, installaties vernieuwd en constructies geïsoleerd.
De hoge kwaliteit van de stedenbouwkundige opzet van Jeruzalem Frankendaal, de haken in een groene hovenstructuur en de bescheiden woningarchitectuur, zijn altijd leidend geweest tijdens de jaren van planvorming in het kader van herstructurering. Opzienbarend is dat met geringe wijzigingen in de hoofdopzet van het oorspronkelijke ontwerp er een complex van 400 eengezinswoningen kan ontstaan op een toplocatie in Amsterdam.
In 2002 werd de woonwijk Jeruzalem in Frankendaal, Amsterdam bedreigd met sloop. Die heeft tot op heden niet plaatsgevonden, maar in de afgelopen jaren is er veel gebeurd. Er zijn zes blokken tot rijksmonument verklaard, maar een zekere toekomst is voor de buurt nog niet weggelegd. Het langdurige gevecht voor behoud en waardering en de wijze waarop duurzaamheid onderdeel is geworden van de instandhoudingsopgave maken Jeruzalem een boeiend onderzoeksobject. In dit artikel worden de bestaande gebouwen onderzocht vanuit het perspectief van ontstaan, bestaan en ver(der)gaan met betrekking tot de schaalgebieden context, object en detail.
De woningen kwamen direct na de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog tot stand binnen het Algemeen Uitbreidingsplan van Cornelis van Eesteren (1897-1988) uit 1939. De stedenbouwkundige uitwerking werd verzorgd door Jacoba Mulder (1900-1988). De architecten Ben Merkelbach (1901-1969) en Piet Elling (1897-1962) werkten 792 woningen uit in een...
In 2002 werd de woonwijk Jeruzalem in Frankendaal, Amsterdam bedreigd met sloop. Die heeft tot op heden niet plaatsgevonden, maar in de afgelopen jaren is er veel gebeurd. Er zijn zes blokken tot rijksmonument verklaard, maar een zekere toekomst is voor de buurt nog niet weggelegd. Het...
Hielkje Zijlstra34-50